.
Hoe ons gezin, mama Cobie en papa Felix, Edy, Huub, Rezie, en Lenie begon.
Over
vader Felix en moeder Cobie.
Vader was van 1899, moeder van 1905. Ze trouwden in 1929
en woonden eerst op de Langenberglaan 20 en verhuisden in 1944 naar Vondelstraat
35. Ik schreef onderstaand verhaal in
1999, toen mijn vader 100 jaar geworden zou zijn en moeder nog op Vondelstraat
35 woonde. De Sloveense tekst heeft onze lerares Sloveens, Metka Boon-Pieterski
prachtig vertaald.
.
Het eerste beeld dat ik voor ogen krijg als ik zo
ver terug zoek in mijn geheugen als me mogelijk is, is een vaag tafereeltje
in de woonkamer van ons eerste huisje op de Langeberglaan, ergens in 1935.
We kruipen met zijn drieën over de grond in de huiskamer, elkaar duwend, omtollend van het lachen, vader,
moeder en ik. Telkens even verder, en dan valt er weer iemand
om. Ik weet nog dat mijn knieën pijn doen want op de rood geverfde planken-vloer
van de huiskamer ligt een kokosmat, die behoorlijk doordrukt.
De deur van de keuken is open.
Maar het beeld dat ik heb is, dat we in die richting kruipen. En dat vader
daar weer omvalt. Ik zou toch
op zijn rug mogen. Ik eerst en dan mijn broertje.
Hij had het toch gezegd, lachend. Daar was deze hele toestand toch
om begonnen. Maar zo komt het er niet meer van.
Ze lachen zich letterlijk slap. Die twee grote mensen. Wij, mijn broer en
ik, raken helemaal buiten gesloten. Ze lachen met elkaar, om elkaar.
Toen dacht ik boos: wat raar, die
twee grote mensen.
Voor mij was er even geen aandacht. Ik ben gaan staan vanwege die pijnlijke
knieën een sta nu naar hun te kijken, zodat ik het beeld kan opslaan voor
over 64 jaar. Om het dan op te schrijven, nu in 1999. Nu hij honderd geworden
zou zijn, mijn vader.
Blijf ik boos, omdat ik niet op vader zijn rug mag?
Ze hebben zo’n lol, met z’n tweeën dat ik wel mee moet lachen. Zelfs mijn
kleine broer moet lachen.
Ik snap het niet en sta maar op.
Dat is nu van meer belang. Laat hun maar met hun domme gelach. En boven begint ook de baby te huilen. Net goed, moeten zij ook ophouden want nu moet
mama naar boven, naar het kindje.
Later gaat papa naar zijn werk Naar
de mijn.
Hij gaat naar de mijn.
Ik wil hem nog eens dag zeggen en ren het voorkamertje in en klop daar op
het raam. Te laat, hij stapt net de hoek om, daar waar de huizen van de
Langeberglaan bij nummer 14 een stuk naar voor springen. Ik kan hem niet meer zien, maar ik weet,
hij loopt de berg af en steekt dan de Akerstraat over en dan de
berg weer op. En dan zijn penning halen bij de portier en omkleden en
weg naar beneden, met de lift omlaag met razende vaart,
de grond in, diep weg honderden meters, en daar weer lopen. Soms
ook met de fiets, heeft hij me gezegd, of met het treintje. Treintje,
kan ik noginkomen, daar onder op rails, maar fiets?
Die gaat ook op de rails, heeft
hij gezegd. Dat kan toch niet … ... een
fiets op de rails …..
.
Dit is ook nog allemaal uit die tijd. Pap had onder dat afdak een schommel
gemaakt, tante Hils laat de beer schommelen. Mam met Rezie. Met de broer
van mama, ome Toon Warmerdam, hadden we nogal contact, zij kwamen op bezoek
bij ons en wij gingen daar. We mochten dan van moeder nooit om koekjes
vragen.
Ze mochten zo lang blijven als ze nodig waren. Franc Drenovec vertelde me
nu pas, hoe groot de angst elke week was of je “gekundigt” werd of niet.
Stond je werknummer op het bord aan de uitgang, dan moest je je melden
en wist je wel hoe laat het was. In 1929/1930 waren er zo’n 1200 Slovenen
werkzaam in de mijnen en in 1932/1933 niet meer de helft.
De mijnen! Limburgers, maar ook vele, vele buitenlanders, waarvan de Slovenen
een belangrijk deel vormden, dolven hier, wat heel lang heette, het zwarte
goud.
Van ver was mijn vader gekomen, van Trbovlje in Slovenië.
Hij woonde vlak bij die cementfabriek, waar eeuwig stof hing. Maar achter
het huis bruiste de rivier en als je daarnaar keek, als je daarnaar luisterde,
dacht je in de vrije, blije natuur te zijn.
Neen, van velden is daar geen sprake, daar is wel schuim van het water maar
er is ook de as van de cement. Er is het bruisende geluid van de rivier,
maar ook de herrie van de fabriek.
Ik was een kind van zeven jaar, toen
ik er voor het eerst kwam. We woonden met z’n allen, 10 man, in de kleine
tweekamerwoning bij vaders zus, Resi en haar man Ivan. Die huurkazerne
staat er nu nog, een stukje weg van die samenstroming van de twee rivieren.
Mijn moeder herinnert zich het ruisen van de beek en het spelen van een
onzichtbare accordeonist in het duister van de nacht.
Vanuit de tuin tegen de helling achter het huis van Vaders zus
keek je uit op de hoge berg aan de overzij van het dal, de Sveta Planina.
Dat was in 1937, Sveta Planina, Heilige Berg. Boven op de berg werd de
Madonna vereerd in een klein barokke kapelletje. Wij waren toen nog met z’n vijven, de jongste
van de familie moest nog geboren worden. En met z’n vijven gingen we met
de motor met zijspan van ome Frans naar boven. Er zaten er dus zes op
dat instrument en mijn moeder stond doodsangsten uit (tot goedmoedig leedvermaak
van Frans.) Daar boven waren alle
kerkgangers eerst erg vroom binnen in het kapelletje, dan was het gezellig
buiten op de banken in de open lucht en daarna groeide zo’n bezoek aan
de Madonna boven op de Sveta Planina uit tot een uitbundig Sloveens feest.
Toen ik er weer kwam, een kwart eeuw later, in 1961, samen met mijn vader,
een half jaar voor hij zou sterven, heette die zelfde berg Partizanski
Vrh, Partizanen Top. We hadden
intussen effe de tweede wereldoorlog gehad en Joegoslavië was immers het
land van de Partizanen. Toen ik er dertig jaar later weer kwam, in 1991,
heette de berg weer Sveta Planina en vroegen de oud partizanenstrijders
zich af, die van Partizanski Vrh, of er nu oorlog gevoerd zou gaan worden om
zich aan te mogen sluiten bij
de Europese Unie, waar de vijanden van gisteren, Duitsland en Oostenrijk
zo’n belangrijke plaats innemen..
Mijn vader leefde dus daar in dat stof en die herrie van de fabriek , en
wilde wel weg en trok er op uit, mede door de politieke onrust van 1927,
en kwam langs omwegen naar hier, naar Zuid Limburg, naar Brunssum om op
de Staatsmijn Hendrik te werken.
Over Moeder
Mijn opa van de andere kant, de vader van mijn moeder dus, was in 1908 naar Brazilië getrokken, als landverhuizer
heette dat, voordat ze het woord emigrant uitgevonden hadden.
Met een gezin van zeven kinderen. Hij zou daar gaan pionieren.
Een stuk oerwoud ontginnen. Ze hadden daar een blokhut en een stuk land
gekregen en wat zaaigoed. Ook al zo’n romantisch verhaal. Als je zo’n verhaal zou bedenken, zou je het
niet gekker kunnen maken. Die twee, mijn moeder en vader zullen elkaar
toch ooit nog ergens moeten ontmoeten als ik, mijn broer en zussen nog
geboren willen worden. En nu trekt mijn moeder, als
kindje van vier jaar, met haar
familie naar Brazilië, terwijl mijn
vader als een braaf jongetje van tien een Sloveense school in de kolossale
Donaumonarchie Oostenrijk-Hongarije bezoekt. Want daartoe behoorde Slovenië
en dus Trbovlje tot 1919. Die twee lijken nooit samen te kunnen komen.
Maar mijn moeders moeder, die ik overigens nooit gekend heb, greep hier
corrigerend in door een verschrikkelijk heimwee te ontwikkelen en mijn
opa te dwingen naar Europa terug te keren. Mijn grootvader heb ik wel
gekend en goed in herinnering. Hij vertelde altijd, dat hij het jammer
vond, dat ze terug naar Nederland gingen. De oogst mislukte wel maar hij
had prachtig ander werk bij de aanleg van een spoorlijn gevonden. Waarschijnlijk
is dat mede aanleiding voor het gevoel van onbehagen van mijn grootmoeder
geweest. De bouw van het spoor bracht natuurlijk met zich mee dat haar
man hoe langer hoe verder van huis moest werken. Ome Wim, moeders broer
schreef op 23 december 1910, in een soort jongens dagboek of opstel, dat
ze vanuit Portunion, Union des Victoria, terug op weg naar Europa gingen.
Onderweg naar de hoofdstad Rio logeerden ze de eerste nacht in een simpel
hotel “ bij ons in Holland zou dat meer een houten schuur zijn” schrijft
hij dan. Ik begrijp uit zijn verhaal, dat de hele reis enkele weken in
beslag nam. Terug in Haarlem was er het eerste moment geen werk, in Venlo zou werk zijn voor groentekwekers en omdat dit tuinderswerk
eigenlijk toch van generatie op generatie het vak van de nazaten van de
boeren aan de Warmonderdam was , ging Huib Warmerdam in Venlo wonen.
Zijn zoon Toon was van Venlo naar
Brunssum gaan wonen, omdat hij
aan tuinbouw en zo geen zin had en graag veel geld verdiende. Dat kon
je, als je hier in de mijn werkte.
“Verdomd” werk maar goed betaald.
Moeder en Vader.
Hij ving haar op, toen zij die laatste trede wat al te snel nam.
Dat snelle lopen heeft ze zich nooit afgeleerd, onze moeder. Nu nog, 93
jaar oud (en al 36 jaar weduwe) moeten we haar waarschuwen: “ Mam, voorzichtig, niet zo vlug!”
Einde.
Bovenstaand
verhaal liet ik lezen aan een oud-opzichter van de Hendrik, de heer Bronnenberg
uit Jabeek, 77 jaar oud, in 99.
Hij reageerde met een interessante brief met gegevens
over individuele lotgevallen van twee gezinnen in de dertiger jaren. Ik
voeg die brief bij. Z.o.z.
En wat is de wereld toch klein. Het gaat o.a. over
de tante van een klasgenootje van mij, Heinie Lubeck, met wie ik van 1937
tot 1944 op de L.S. St Vincentius in Rumpen/Brunssum zat. (Als ik het
wel heb.) Dat is de vrouw van
Walther Lubeck, die dan mocht blijven omdat ze met Walther getrouwd was,
terwijl de rest van haar familie terug naar de “Heimat" moest.
Hier de letterlijke tekst van de heer Bronneberg:
Jabeek, 26 april 1999
Heer Bevk,
.
Tot1961 was ze samen met haar man Felix, die toen stierf, ziek van zijn werk als ondergronds elektricien. Hij was toen 62 jaar. Drie van hun vier kinderen waren al het huis uit. Leen woonde er nog een paar jaar langer maar toen was ze alleen, onze moeder.
Wij kwamen veel en graag naar huis en onze kinderen waren gek om bij oma te mogen slapen. Of om haar in onze huizen te ontvangen.. Dat ging dan zo: Nee, nu komt ze bij ons. Of nu zijn wij aan de beurt om bij haar te slapen. Tot haar 95ste jaar leefde moeder op Vondelstraat 35, ze woonde daar 56 jaar, van 1944 tot 2000. Het werd riskant voor haar alleen te wonen omdat ze wel viel. Ze moest toen, ruim 95 jaar oud haar intrek gaan nemen in DE Bronnenhof.
Moeder moest, in het jaar dat ze 100 werd, naar Huize Louise verhuizen. Daar kreeg ze door het "eerlijkheids beleid" van het management een bezoekerskamertje. De eerlijkheid bestond erin dat ze achteraan de wachtlijst moest aansluiten. Normaal verblijft men op een bezoekerskamertje hooguit zes weken. Maar moeder moest daar anderhalf jaar blijven. Moeder is een blijde vrouw, die niet van mopperen houdt. Toch is haar een keer ontvallen: Wanneer zou ik nu uit dit kippenhok hier weg komen? En wij kinderen waren volkomen machteloos tegen deze "apparatski".
Ze kan je goed verstaan en begrijpen, als je rustig met haar praat. Ze vertelt graag over haar jeugd. Ze moet erg oppassen om niet te vallen. Daarom loopt ze heel voorzichtig, uiterst langzaam. Haar vier kinderen, elf kleinkinderen en een gestaag groeiend aantal achterkleinkinderen zijn erg blij met haar. We hopen nog een hele tijd samen te mogen zijn.
Wij denken op 24 november 2006, nu ze 101 jaar wordt, een eenvoudig samenzijn van alleen de vier kinderen en hun partners.
(Op het feestje van 24 november 2006 toen ze 101 jaar werd, waren er te veel mensen, te veel personeel, mede bewoners en familie aanwezig. Tegen afspraken en onze voornemens in. De drukte was fataal.)
Moeder is 1 december 2006 gestorven. Er waren ongeveer 250 mensen in de mis die door pastoor Cordewener gecelebreerd werd. Het sloveense koor Zvon (=kerkklokje) zong, Amber,Aditi,Arani en Argon waren misdienaars, Hans speelde viool, Wim groette met de Last Post, Toine hield een toespraakje na mij. Aan het begin van de uitvaartdienst op 9 december in de St Vincentiuskerk in Rumpen, Brunssum hield ik volgend toespraakje:
Marjo had een kleine tekst voorbereid voor tijdens de mis. Door een misverstand kreeg zij tijdens de mis de kans niet iets te zeggen. Ik las haar tekstje nu hier in.
Zo oud als omi Nog ouder dan omi.
Als mijn kinderen wilden aangeven dat ze vonden dat iets of iemand heel oud was, dan werd omi in die vergelijking betrokken. Want omi:……………die was pas oud. Mijn oma is in alle fases van mijn leven aanwezig geweest. Dat is heel bijzonder. Iemand die zo lang geleefd had voor ik er was, een heel leven achter de rug had voor ik nog maar bestond. Die vrouw, mijn oma, bleef meelopen in alle fases van mijn bestaan. Ik kon nog altijd naar haar toe, haar bezoeken, met haar praten en om haar lachen. Ik was kind en had een oma, toen puber, jonge vrouw, toen moeder van een baby een peuter een kleuter een beginnende puber en ik had nog altijd mijn oma. Ik heb nog een oma, zei ik de laatste jaren trots tegen collega's en kennissen. Ze is al 98, 99, 100! Leeft jouw oma nog, vroegen vriendinnen die ik een tijdje niet gezien had ? Ja, kon ik dan altijd trots melden. Omi leek daardoor onsterfelijk, al wist ik wel beter. Ik heb heel plezierige herinneringen aan haar. Die blijven bij mij en neem ik mee, ook nu ze er niet meer is. Haar leven was mooi, ik had een geweldige oma. Marjo ( Mick)
Moeder vertelt over haar vriendinnetje Marieke Kurvers
Onze moeder Cobie Warmerdam, geboren 24 november 1905, is sinds begin augustus 1998, erg zwak, ze heeft hartritmestoornissen, en is kortademig. Ze heeft eerst anderhalf jaar geleden een TIA gehad, waarvan ze tamelijk hersteld is. Ze vertelt aan mij, haar zoon, Edy Bevk, 25 08 98:
Waar wij woonden op de Veldense weg lagen vier blokken van twee. Na de tweede wereld oorlog zijn die huizen afgebroken en zijn daar flats neergezet. Wij woonden in blok vier, de laatste blok als je van Venlo af kwam, en de Kurversen in de tweede blok. Als we naar school gingen haalden we elkaar altijd op. Dat ging zo: Marieke woonde drie huizen verder dan wij, dus ik ging daar langs en riep haar dan, dan kwam ze naar buiten. En dan kwamen ook de anderen die daar weer naast woonden: Annetje Kesselaars en Pietje Riemsdijk. Pietje was eigenlijk Petronella maar we zeiden altijd Pietje. En dan namen we elkaar onder de arm en liepen babbelend verder. Of we gingen touwtje springend verder, ook wel eens knikkerend. Maar altijd een spelletje waar je mee vooruit kwam. En de groep kinderen groeide onderweg voortdurend aan. Als we van de Veldense weg op de Straelse weg gekomen waren, was de groep al zeker tot 15 kinderen aangegroeid. We hadden een half uur nodig om aan onze school aan de Grote Kerkstraat te komen.
Maar we gingen eerst naar de mis. En dat stond natuurlijk allemaal op je rapport, of je in de mis op tijd was en op school. En daar letten ze thuis natuurlijk op. Marieke was mijn vriendin en tot onze plechtige communie waren we altijd samen. Zij was een schatje en ook erg knap. Als ik een boodschap moest doen naar de stad ging zij mee en andersom. We waren toen twee handen ( handjes, dan ) op een buik. Soms reed mijn vader ons achterop met de fiets en dan zei hij: "Wil je achterop Coob" . Er zat toen zo'n pin aan een van de stangen van het achterwiel, bij de as, daar kon je op gaan staan. Dat deed ik dan en dan vroeg ik weer aan pa of Marieke ook een stuk mocht. En dan wachtten we op haar en reed zij een stuk op dat opstapje mee. We sliepen ook wel eens een enkele keer bij elkaar. Haar vader en moeder waren heel lieve mensen. Maar haar vader, die metselaar was of iets dergelijks bij de bouw, was erg veel ziek en kon niet veel werken. Toen we zo'n jaar of tien waren, zijn we een keer naar een Duits vliegtuig gaan kijken. Want het was toen oorlog en dat vliegtuig was op een stoppelveld waar eerst koren gestaan had bij ons in Venlo geland. De piloot zei dat hij dacht in Duitsland te zijn. Daar moet nog een foto van zijn van de krant toen. Wij, Marieke en ik stonden op die foto met onze neuzen helemaal vooraan. ( Lambert van Hout, Marieke's zoon, heeft in 2000 alles geprobeerd die foto op te duiken, maar dat is niet gelukt. toevoeging november 2005) Er is in dat jaar, wat later, toen de kachels weer gestookt werden ook brand bij hun geweest. Dat is waarschijnlijk gekomen doordat vader Kurvers een asla naast het huis op een mesthoop waar nogal stro van de konijnen tussen zat, heeft uitgegooid. Dat moet toen zijn gaan smeulen en in brand gevlogen. En naast hun huis hadden zij in de zijtuin, die we daar allemaal hadden, een houten schuur staan. Die is in brand gevlogen en toen zijn die twee huizen van die tweeblok erg beschadigd. Maar ze hebben nooit heel precies geweten hoe die brand is ontstaan. De familie Kurvers en ook het gezin naast hun, die van Witjes, moesten toen verhuizen. Marieke is toen wel nog op de Veldense weg blijven wonen maar een eind verderop, en toen kwam Marieke dus altijd bij mij langs. Want zij woonde toen dus verder. Naast ons woonden die van Dings en die hadden een jongen en die beschouwde zich als mijn persoonlijke beschermer. Maar er was weer een andere jongen, die hem verdrong. En dan hadden wij meisjes natuurlijk de grootste lol.
's Zondags kwam Marieke altijd naar ons toe. Want bij ons was het dan erg gezellig. Moeder probeerde altijd de oudere kinderen dan zo lang mogelijk vast te houden, voordat die hun eigen gang op de zondag gingen, naar hun meisjes, of vrienden of naar de bios. Dat ging zo, ze zorgde dat er lekkere koffie was en iets erbij. Dat stond allemaal op een theetafeltje klaar, als we na de mis naar huis kwamen. Intussen zorgde zij tussendoor voor het middageten, maar dat trok ze dus. Ik bedoel, voor één uur, of nog iets later kwamen we nooit aan tafel. Dat was zo gezegd haar mooiste uurtje van de week. Dan zaten we te praten over alles wat er geweest was, op het werk En ik dus wel eens over wat er op school gebeurde. Want ik was de jongste van het gezin, op mijn broertje Huub na. Mijn oudere zus Alie, er waren maar twee meisjes, was wel een beetje de lieveling van pa, maar dat vond ik niet zo erg. Ik smoesde erg graag met moe. Maar ik was over de zondag bezig. Dan kwam Marieke dus naar ons. Dan zei een van de grotere, die haar door het raam van de huiskamer langs de zijmuur van het huis zag voorbij gaan: "Daar is Marieke." En dan kwam ze achterom binnen. Ja, eerst kloppen of roepen hoor, zo ging dat toen. Dat was altijd erg leuk. Want dat zei ze dan van te voren. "Denk erom , hè Cobie ik kom naar jou."
Het was bij ons dikwijls een leuke boel. Er werd door die grote kerels nogal gestoeid. Moeder stond dan dikwijls tot kalmte te manen. Maar ja, zo'n grote kerels. Als pa er was, was het wel rustiger. Één keer werd Willem gekieteld en ineens deed hij of hij buiten bewustzijn was. En moe werd al heel angstig. Maar Toon zei: Geen angst hoor, moe, dat is zo opgelost, hoor." En hij gooide hem een hele kop water van voren in zijn hemd. Maar Willem bleef doodstil liggen. Een ogenblikje kregen ze het allemaal benauwd. Toen deed hij zijn ogen open en zei broodnuchter: "Dat was lekker fris. Zaten jullie toch even in je piepzak, hè." Marieke en ik zijn de hele lagere school, tot onze plechtige communie, vriendinnetjes van elkaar gebleven. Toen raakten we een beetje uiteen. We hadden geen ruzie of zo, hoor. Maar we zagen elkaar niet meer zo veel.
Ik ging op een naaiatelier, moe dacht dat ik daar wel zou leren naaien. Maar dat viel erg tegen, ze gebruikten mij voor het opruimen en dat soort karweitjes en toen moe dat begreep heeft ze me daar bij die zusters weg gehaald. Ik ben toen kindermeisje geworden. Omdat we uit het noorden kwamen, viel ik erg in de smaak bij de Willemborgsen. En Marieke ging eigenlijk wat meer geld, bij de Pit, verdienen, want dat was erg welkom. Zo raakten we dus uiteen. Heel veel later, toen ik al getrouwd was en in Brunssum woonde, kwamen de Kurversen naast ons huis in Venlo wonen. Dat wil dus zeggen naast mijn vader en Alie en Huub en Jan. Mijn moeder was al gestorven voordat ik weg uit huis was. Fien en Willem hebben daarvoor hun huwelijk nog een jaar uitgesteld. Maar Truus Kurvers had dat huis naast het onze toen gehuurd. En zij had haar moeder in huis. Dáár was de vader al dood. En toen werd Marieke die met Frits van Hout, een broer van Fien, getrouwd was en een kindje had, erg ziek en kwam ze bij haar zus wonen.
Ze kon niet meer voor haar kindje zorgen en dat is toen bij de zus van haar man gekomen. Dus bij Fien van Hout en Wim Warmerdam. Dat kindje is dus Lambert van Hout. Die Van Houten dat was een hele clan. Ze hadden daar ook een Graatje, die graag met mij gegaan was. Maar ja ik had die Sloveen, hè. Die vond ik te aardig. Ik heb Marieke toen ze zo ziek was, nog twee keer opgezocht. Maar de hele familie stond daar bij we hebben toen geen vertrouwelijke dingen tegen elkaar kunnen zeggen. Lambert heeft daar wel eens naar gevraagd, maar er is weinig te zeggen. Wat ze precies had weet ik niet, maar ik denk zo iets als haar vader. Er waren toen nog niet zo'n goede medicijnen, hè. En nu ben ik tweeënnegentig en erg zwak geworden en kan me al die dingen nog zo goed herinneren. En omdat jij toevallig die mijnheer Klerken ontmoet hebt, toen je daar in Maastricht op 20 augustus over die sterren van jou moest praten, zijn we over al die oude dingen aan het praten geraakt. En ik ben nu erg moe. Maar ik wil ook wel eens graag uittekenen hoe die vier blokken daar lagen en de weg was en zo.
Eerst:
75-jarig Zvon maakt een Jubileumtournee
De volgende dag gaat de reis door de bergen van Beieren en Oostenrijk, altijd
weer zo wonderlijk mooi voor ons platlanders. Over de Wurzenpas trekken we Slovenië
binnen en zo komen we 's avonds, 29 april, aan in ons hotel in Kransjka Gora.
Een indrukwekkende bergwand vormt de achtergrond voor het hoog oprijzende hotel
Alpina.
.
.
zijn dasje om te binden voor
ons optreden. En dan zingen we in het eenvoudige kerkje van Destrnik ons repertoire
van kerkelijke gezangen en profane volksliederen, geweid door traditie en tijd
(!)
weer
neer? Na veel heen en weer zwaaien staat het lange gevaarte recht en stil en
kunnen we ons naar de feestdis begeven. Jammer dat de reis terug zo ver was,
anders hadden we met die vriendelijke mensen nog een paar uurtjes door kunnen
vieren. Je ziet hoe we vierden, voor we de lange terugweg moesten aanvaarden.
De wazige blikken waren echt zo, hebben weinig of niets met mijn fotografiekunst
te doen. Ton helemaal op tijd
.
De tweede mei.
‘s Morgens zongen we in Moravce, 30 km oostelijk van Ljubljana, samen met het plaatselijke koor, de Maria Mis van Ton Kropivšek in de dienst van tien uur. Ton slaagde er door zijn bezwerend dirigeren weer in om te camoufleren, hoe oud de (meeste) leden van Zvon en hun stemmen aan het worden zijn. Uit oude instrumenten zoete zang te toveren: knap hoor!
Na de mis een feestelijk onthaal en een gezellige babbel, waarbij Sloveens werd aangevuld met Engelse en Duitse vluchtheuvels. Emiel zamelde onze bijdrage voor de rijke maaltijd in, die we genoten, voordat we de omgeving gingen verkennen. Moravce ligt in een dal omgeven door een lieflijk heuvel- landschap: Zuid-Limburg maar dan 2X zo hoog. Op die hoogten lagen vroeger een stuk of vijf woonburchten van de regionale landheren. Een van die burchten is nog over en in het bezit gekomen van een nakomeling van de tuinman(!) van de laatste kasteelheer. De jonge “kasteelheer” stopt er zijn vermogen in om dit reliek van de vroegere feodale structuur van het land in stand te houden. Een boeiend verhaal geïllustreerd met veel antiek, dat aan een Luikse rommelmarkt deed denken.
Voordat zij weer aan de beurt waren, hield ik daar in die kerk, in het Sloveens een korte preek over de Vereniging van Vrienden van Slovenië. Het was me een eer, jullie, Vrienden van Slovenië, daar te mogen vertegenwoordigen. De Sloveense tekst zoalsik die daar uitgesproken heb in de vertaling van Metka Boon vind je onder Lipa 3!
De sessie liep door de toespraken nogal uit en mijn vriendin Jeannie, het bloemenmeisje van Kranjska Gora, was na het concert dan ook niet meer te vinden. Daarvoor heb ik dan wel met de ambassadeur, de heer Heeneman, kunnen praten over onze Ždruženje Prijateljev Slovenije en ons blad “Lipa”. Ik denk niet dat gospod Heeneman er tussen had kunnen komen, als Jeannie gebleven was. Dus, ook dat hadden jij, Jeannie, en ik (vidva, wij twee) weer goed voor mekaar! Jij door er niet te zijn en ik door er wel te zijn. Mèt gospod Heeneman kun je er een symboliek in zien, dat het 115 jaar oude koor van Beek, van vóór de mijnen, en het 75 jarige Zvon, dóór de mijnen ontstaan, daar in Cerklje bij elkaar kwamen. Boer Bonte van het Dagboek van een Herdershond, die zo tegen die mijnen was, zou tevreden geweest zijn.
waar
Annie ons wijst waar ze destijds woonde en vertelt van haar belevenissen direct
na de tweede wereldoorlog. Annie heeft me trouwens in de bus over die toestanden
toen zoveel verteld, dat ik genoeg materiaal voor tien artikelen zou hebben.
Hoe ze aanwezig was in de rechtzaal bij het proces tegen Jan, die geprobeerd
had over de grens naar Oostenrijk te komen en toen gelukkig gesnapt werd.
Gelukkig? Ja, anders had onze Loiska, nu Zvon lid,
nooit wat later, toen daar in Slovenië, met hem kunnen trouwen, snap
je? Nee? … dan lees het nog eens goed
over!
’s Middags bezoeken we in Velenje de “witgoed” fabriek “Gorenje” waar 4000 mensen werken, een trots bewijs van Slovenië’s industrialisatie. Het machinepark is ver geautomatiseerd, maar die automatisatie gaat nog opgevoerd worden. De eerste machine die we zagen: twee meisjes aan weerskanten van een zware pers, hun vlotte handen grissen telkens de gestansde platen onder de 30000 kilo zware pers uit en werpen die vervolgens snel in een andere mal, totdat het hele program doorgelopen is. Boem. Daar komt de pers weer naar beneden! Volgens Jan van Lonie beveiligt een lichtbalk de handen van de meisjes, d.w.z. dat als er een te langzaam zou zijn, de machine automatisch tot stilstand komt. 3300 fornuizen worden er per dag gemaakt in dit gedeelte van de fabriek. Er zijn nog 2 afdelingen voor ander witgoed, met een even grote productie. 3% van de Europese markt hebben de Slovenen zo in handen.
Maar: pevci smo, zangers zijn we, dus over naar ons optreden in Šoštanj: Slavnostni Koncert ob Vstopu Slovenije v Evropsko Skupnost. Het gemengde koor Svoboda Šoštanj opende met de )Sloveense hymne en het )Alle Menschen werden Brüder. Toespraak van de burgervader Kopušar en nog eens het fantastische koor met zijn jonge mensen: “Mijn Lieve Vriend is onder mijn Raam Gekomen” en Sentimental Journey. Het ontvangende koor, Svoboda Šoštanj bepaalde, dat wij ons program maar moesten zingen, zoals we dat opgegeven hadden. 14 liederen, niet niets, dat achter elkaar, mooi in uniform. Bijvoorbeeld: Rož, Podjuna, Zila ( drie Sloveense dalen in Oostenrijk, in 1919 aan Oostenrijk toegewezen. ) en Slovenska domovina: woorden schieten te kort het mooie Slovenië te bezingen (Nu, ja, zo zeggen we dat!) Ik ga ze niet noemen, zorg ervoor dat we eens zingen in het hoge noorden, of kom eens naar het zuiden. Een beetje jaloers waren we op het feit dat Svoboda zo veel jonge mensen heeft en ons dat niet beschoren is. Wel was het niet duidelijk, waarom de zaal niet wat drukker bezet was. Het koor is immers befaamd tot ver in het buitenland, zoals Frans voor ons vertaalde. Maar er waren natuurlijk overal feesten, deze dagen.
.
s
Het
onthaal naderhand was, zoals altijd, overdadig.
4 mei.
Dit was de grote jubileum dag voor ons koor. Het feest werd ons aangeboden
door de Matica een overheidsafdeling die Slovenen en Sloveense verenigingen
in het buitenland van dienst wil zijn. ’s Morgens was er een rondleiding in
Ljubljana onder Ad’s leiding voorzien. Door tijdgebrek moest het uiteindelijk
blijven bij een super deskundige uitleg van de afbeeldingen op de Kathedraaldeur.
Als het goed is zie je Ad hier bezig te expliceren waarom wie tot het christendom
bekeerd werd en door wie en wanneer! Door o.a. Kyrillos en Metodius waren de Slovenen
al katholiek toen de protestant Trubar de Sloveense taal tot schrijftaal begon
te vormen door de cathechismus en het nieuwe testament in het Sloveens te
vertalen. Ad speelt hier de rol van de eerste missionarissen na..
‘s Middags nam de Matica de zorg voor het programma op zich.
We bezochten andermaal Bled, en reden nu met de bus tot boven op het kasteel. Het is sprookjesachtig mooi gelegen, maar het regende echt! De Duitse keizer Hendrik II gaf in de elfde eeuw deze gronden aan de bisschop van Brixen en die is dan begonnen met dit slot. Nu komen er per dag honderden bezoekers. Het is wel een verdomd rotte klim als je te voet moet!!
Daarna trokken we verder naar Žirovnica. In en om Žirovnica bezochten we de geboortehuizen van befaamde schrijvers en dichters. Dit gebied ligt maar een paar kilometer ten noorden van Bled in een vlakte aan de voet van de berg Stol. Het wordt wel de Dežela (= het platte land, maar dan met hoofdletter, voor dit gebied) genoemd. Het is een “cultuur-straat” door een prachtig natuurgebied. We troffen een paar vuursalamanders donker grijze beestjes met goen en vurig gele vlekken strepen. Je kunt daar op je gemak van dorpje naar dorpje trekken, van het geboortehuis van de ene Sloveense dichter naar de wieg van de volgende.. De dorpjes liggen tegen de berghelling gedrukt om vruchtbaar landbouwgebied te sparen. In Vrba bezochten we het huis van de beroemde dichter van het Sloveense volkslied, France Prešeren. Maria vertelde me dat ze alle werken van Finžgar heeft, dat is dan voor mij in één van de volgende levens! In het hoofddorp Žirovnica bezochten we nog het geboortehuis van de dichter Jalen en de taalwetenschapper Čop. Zelfs als je niet zo geweldig in deze oude literatuur geïnteresseerd bent, is dit een prachtig gebiedje om te wandelen en te trekken. Omdat het regende stelde de gids voor de wandeling in te korten Wie heeft er in de volgende Lipa een verslag van een wandelvakantie in dit gebied? .
.pittoresk Žirovnica
In de feestzaal in Žirovnica werden we eerst onthaald op worst en bier en vervolgens kregen we een leuke kindervoorstelling te zien. Kinderen brachten twee musical- achtige ondeugende sketches. Het stemde ons vrolijk en zo zongen we voor de vijfde en laatste keer op dit tournee onze Sloveense liederen.
En dat was dan in het bijzijn van leiding en leden van de Matica izseljenska en de Officiële Culturele Instelling van Slovenië van wie we als erkenning voor onze ijver en voharding en goede zin bij onze Zvon-activiteiten een “jubileummedaille” kregen: in brons, zilver of goud, al naar gelang onze jaren bij Zvon. Daarna nog een feest, door de Matica betaald, waar spijs weer overvloedig aanwezig was en drank rijkelijk vloeide en genoten werd. De volgende dag aanvaardden we om negen uur de terugtocht. Pol kreeg zijn ruimverdiende tip en Bertie nu eens van hèm een drankje ( een fles likeur) en een dikke kus voor al háár drankjes tijdens de reis. Om tien uur waren we in de Landgraaf en een uur later waren ook wij thuis in Maastricht.
Een schitterend tournee met succesvolle concerten en veel belevenissen, indrukken en hoogtepunten. En … jammer, dat het voorbij is.
edy
.De
Triglav en de de Najevska lipa, verschil moet er zijn.
.De Aljazev Dom is geen
hotel, maar ook geen totaal primitieve berghut. Mijn vrouw, zus en ik waren
erg tevreden over verzorging en prijzen. Het was voor ons, oudjes, een genoegen
de jonge mensen in kleinere of grotere groepjes 's morgens in alle vroegte op
pad te zien gaan.Het is mogelijk om in zes uur naar boven te komen, een uur
op de top te blijven voor o.a.de foto voor Fred en Lipa, en in zes uur weer
naar beneden te komen. Op deze vakantie ontdekte ik, dat het voor mij wel niet
meer weggelegd zal zijn, noch zo'n krachttoer op één dag, noch
beklimming in een kalmer tempo. Maar voor een ieder is een verblijf van een
paar uur of een dag, daar in de buurt van de Dom iets wat een heerlijk ervaring
is en absoluut aan te raden is.
Vanuit Mojstrana in is de "Vrata" naar de Aljazev Dom ongeveer 20
km lang, een prachtige, smalle weg; bij tegenliggers moet je een beetje manoeuvreren.
Onderweg, halverwege heb je aan je rechterhand, als je naar de Dom toe rijdt,
de PeriCvik-waterval. Een schitterend koel spatfestijn, maar kijk er uit, ik
raakte er mijn vrouw en zus kwijt
teruggevonden hoor. Dit was het begin
van onze Slovenië-reis in 20
In het Zomernummer van ons blad Lipa schrijft Jan Bogenaar in zijn vertaling
"Het dal van de Topla" dat een bezoek aan de Najevska lipa "ook
voor de meest welgedane patriot binnen bereik ligt." Ik heb Jan's artikel
gebruikt als handleiding voor de allerlaatste dag, die we dit jaar in Slovenië
doorbrachten. Ik kan dan wel geen foto overleggen als bewijs van een Triglav-beklimming,
maar hierbij gaat er één van mij en mijn vrouw onder de Lipa.
Wij vertrokken die laatste dag in Slovenië 's morgens om half tien vanuit
Maribor en namen de schilderachtige weg langs de Drava, richting Dravograd.
Voor Dravograd sloegen we linksaf, richting Ravne, Mezica, Crna. In Crna kun
je de zink en lood mijn bezoeken. Tegenwoordig een toeristische attractie, ingepakt
in bont beschilderde oude mijngebouwen, iets voor het volgend jaar. Vanaf Crna
wordt de weg naar de "Najevska lipa" hoe langer hoe smaller en steiler.
We haalden onderweg de tienjarige Barbara en haar vader op hun mountainbikes
in. Er was een soort "sportkroegje", vlak voor we eindelijk bij de
lipa kwamen, waar we wat konden drinken. Boven bij de lipa kwam Barbara, huilend
van moeheid, weer bij ons. Ik heb wel een video opname van haar, waar ze boos
op haar vader staat te bonken, maar de technische middelen ontbreken nog even,
om .
Barbara in haar boosheid
te laten zien. Bij de lipa is niet zo veel te beleven, maar de weg erheen is
mooi. De president van Slovenië had net de week ervoor, 13 juli 2002, zijn
jaarlijkse opwachting gemaakt: de twaalfde "SreCanje drzavnikov pri Najevski
lipi" (ontmoeting der staatslieden
misschien is Kucan er zelf helemaal
niet telkens bij, lossen die lui elkaar af
) met om twaalf uur een "Piknik
pod lipo" en een grote reidans: "Ljudsko rajanje pod lipo". In
de buurt ligt weer een Dom, die we niet bezochten. Of je daar kunt slapen gaan
we volgend jaar uitzoeken.
Die middag gingen we bij Holmec over de grens naar Oostenrijk en diezelfde dag
nog zijn we tot in Zuid - Duitsland gereden. Dit om je een idee van tijden en
afstanden te geven.
Er is weer een 75 jarig "jubileum"
! Ik word 75 dit jaar en volgens mijn tante, heeft mijn moeder daarmee een
wonder volbracht. Want: "Cobie, die zul je niet houden". Mijn
hoofdje zwaaide zo vreselijk heen en weer dat mijn tante dacht dat het eraf
vloog.. Dus een "top" prestatie van Mam. Komt het zien op 10 september
2005 in de kerk van Wolder om 19 uur waar het Sloveense koor Zvon de mis
uit danbaarheid zal opluisteren!
25 januari 2004
Hein Tilger ( Gejaagd door de wind.)
Bij Metka in Schaesberg komen eens per week kleine groepen liefhebbers bijeen omeen beetje Sloveens te leren. Zes van die groepen heeft Metka, zij geeft dus zes keer per week les.Voor en na haar lessen worden daar heel wat verhalen verteld over de dingen, die onze ouders en grootouders van Sloveense afkomst overkwamen. Er komen daar ook een Anci Rovers en een Maria Laumen, twee zussen. ''Waarom doen jullie Sloveens?'', zo begint dan zo'n gesprek. "Ja, der pap en mam kämen van Slovenië." Als mijn gesprekspartners dan merken, dat mijn Limburgs niet zo bijster is, gaan ze over in het Nederlands. "Onze vader kwam dus van Slovenië naar Nederland, in 1957. Dat wil zeggen, hij was eerder, voor de Tweede Wereldoorlog, ook al eens hier geweest. Toen met zijn vader nog, zijn pleegvader eigenlijk, en zijn moeder en halfbroer. En toen zijn ze weer naar Slovenië terug gemoeten. Vanwege de crisis en na de oorlog is hij weer terug gekomen, gemogen, zo gezegd. Ja, toen hadden ze hem weer nodig." Dit gesprek vond ruim twee jaar geleden plaats, mijn interesse was gewekt en ik nam me voor de heer Tilger, de vader van de beide dames, op te zoeken. En ik hoopte toen, dat er in 2001, bij gelegenheid van de Barbara-festiviteiten, een verhaal over hem in het LD zou verschijnen. Eerst ben ik zelf alleen tot bij de oude heer Tilger gegaan, daarna heb ik een journalist mee- genomen. We hebben een mooi verhaal over de Barbara in de krant gehad: over Hein Tilger hebben we niets gelezen. Misschien had die journalist zijn aantekeningen verloren, maar de man kan ook verbolgen geweest zijn over het feit, dat de heer Tilger zijn verhaal in zijn eigen, rustige tempo deed. De krantenman zat op hete kolen, de heer Tilger had alle tijd van de wereld en zijn kinderen en ik, aten onze vlaai, dronken koffie en genoten van het verhaal! Ik wilde kort geleden nog eens contact zoeken met die journalist, op nieuw proberen een artikeltje in de krant te krijgen, toen me het nieuws bereikte, dat vader Tilger gestorven was. Hongarije. Hein Tilger werd geboren in 1913, in Komlo in Hongarije, in het oude Habsburgse Rijk, die kolossale dubbel monarchie Oostenrijk-Hongarije. In de streek om Komlo sprak men Duits of Hongaars of Sloveens. "Dat ging allemaal door elkaar", vertelt Hein. "Want het was een grensgebied tussen Slovenië en Hongarije en Duits werd er gesproken omdat het tot het Habsburgse Rijk hoorde." De Eerste Wereld Oorlog was nog maar net begonnen, toen zijn jonge vader al sneuvelde aan dat verre, vreselijke modder-front in Galicië, waar het Habsburgse gebied en Rusland aan elkaar grensden. "Ja, mijn moeder moest natuurlijk zo snel mogelijk opnieuw trouwen.Wat kon een vrouw alleen in die tijd?" Als de oude Hein Tilger zijn verhaal vertelt, dan klinkt door zijn zakelijk relaas heen het leed, zoals ons mensen dat in deze wereld overkomt en waartegen we volkomen machteloos staan: Een onbekende soldaat sneuvelt op een onbekende plaats in het verre Galicië, en heeft er geen weet van, dat er een kind van hem geboren is. Van Slovenië naar Servië Hoe kan een eenvoudige mens zijn levensonderhoud verdienen na de eerste wereldoorlog? Slovenië hoort nu bij Joegoslavië en de pleegvader van Hein vindt uiteindelijk werk in Servië, in de mijn Kostolac vlak bij de mijn Kolubara. Twee jaar geleden, 05 11 2000 leed Milosevic precies hier zijn definitieve nederlaag. Er lagen daar drie mijnen op een rij. Hein noemt ze met naam en toenaam, en weet nog de ligging. Dat lijkt raar, hij was immers heel klein, toen hij daar leefde met vader en moeder en halfbroer. Maar opgelet! Die mijnen gaan nog eens een rol spelen in het familieverhaal. En in de "grote algemene geschiedenis". Vrolijk waren de omstandigheden daar in Servië niet. Het gezin woonde in een soort barak, waar meer gezinnen woonden. Daar kwam nog bij dat politieke situatie in Joegoslavië hoe langer hoe onrustiger werd. Om een lang verhaal kort te maken: de familie verhuist naar Nederland. De stiefvader van Hein had gehoord dat daar goed betaald werk te vinden was voor mijnwerkers. En hij krijgt werk op de mijn Laura in Eigelshoven Hein is wat te jong en mag eerst twee jaar op de steenfabriek Linze werken. Dan is ie oud en sterk (!) genoeg om ook naar de mijn te gaan, waar je natuurlijk meer verdiende. Het werk in de mijnen is altijd zwaar geweest, maar in die tijd, omstreeks 1930, was alles nog veel zwaarder, want de mechanisatie was nog niet erg ver ontwikkeld In 1930 worden er bijvoorbeeld nog paarden gebruikt voor het transport. De jonge, sterke Hein is dus een gewilde kracht en als bij de crisis van de dertiger jaren de ontslagen bij de buitenlanders gaan vallen, mag hij blijven. Even, tenminste. En zo kon toen de familie Tilger in Nederland blijven. Even, tenminste. Toen het nog erger werd, werd ook Hein ontslagen, dat was in 1937. Joegoslavië De familie kreeg voor het hele gezin enkele reis Joegoslavië betaald en ook de vervoersprijs van alle meubelen werd vergoed. (Hoor ik daar iemand zeggen: … oprotpremie?) Pijnlijk was het des te meer voor de 24jarige Hein omdat hij zijn 15jarig lief vriendinnetje Dragi daar in Lauradorp achter moest laten. Getroost hebben de twee elkaar met alsmaar weer nieuwe brieven. In 1937 was de familie dus terug in Slovenië. Hein ging op aanraden van zijn stiefvader werken in die mijn in Kostolaz, waar het feit, dat vader er vroeger gewerkt had een aanbeveling was. Bij de inval van de Duitsers, in 1941, werden de mannen gemobiliseerd, maar voordat soldaten van de kazerne waar Hein zat naar het front konden of moesten, waren de Duitsers er al. Veel Kroaten kozen bij de mobilisatie van meet af aan partij voor de Duitsers (Daar kwam het verhaal van Hein op neer.) Die werden dus niet gevangen genomen en konden naar huis terug. Na een korte internering mochten de andere gevangen genomen Joegoslavische soldaten naar huis, naar Slovenië, of waar ze vandaan kwamen. Hein trok in de chaos van het ogenblik naar het huis van zijn pleegvader in Slovenië. De politieke situatie was onduidelijk en uiterst verward. Oostenrijk Maar toen het stuk van Slovenië, waar Hein woonde, weer tot Oostenrijks gebied verklaard werd, werd Hein opgeroepen, Arbeitseinsatz heette dat, om in Jesenice in de kalksteengroeven springwerkzaamheden te verrichten. Er werd verondersteld, dat hij die vaardigheid had. Hoe men daartoe kwam, wist Hein niet, maar hij liet het zo en had geluk met een wat oudere kameraad, die hem dat gevaarlijke werk aanleerde. Joegoslavië Als Duitsland in 1945 kapituleert, hebben grote delen van Joegoslavië zich al vrij gevochten en gaat Slovenië weer bij Joegoslavië horen. Na de oorlog wilden veel Slovenen uit Nederland terug naar Slovenië. Met het gespaarde geld kon men ginds immers meer doen, dan hier in Nederland. Zo komt ook Heins vriendin uit Lauradorp naar Vrhpolje bij Moravce, dat niet ver van Domžale afligt. Die twee hadden elkaar negen jaar niet gezien, alleen maar geschreven en waren zo blij toen ze elkaar zagen, dat ze meteen in 1947 trouwden. Er komen eerst twee prachtige meisjes (kom maar eens kijken bij ons in Schaesberg, ze zijn intussen flink gegroeid) en dan nog een zoontje. Met het gezin groeien ook de zorgen. Vader heeft werk gevonden in een bruinkoolgroeve in Trbovlje. Maar zijn woonplaats is zo ver weg, dat hij maar een keer per week naar huis kan, met de fiets! Dragi, nu moeder Tilger woont met zoontje Dušan, de kleine Anci en de iets grotere Maria op de kleine boerderij in Vrhpolje. Zij werk daar op het veld en verzorgt samen met oma de koe en wat varkens, zoals dat veel ging in Slovenië. Men leefde niet slecht. Hier moet ik het verhaal afbreken. Ik moet eerst met de dochters Tilger het verdere verloop van het relaas gereconstrueerd krijgen, dan vind je in de volgende Lipa het slot. Dat wil zeggen hier onder.
Hein Tilger (Gejaagd door de wind) 2
( … "In 37 werd hij 'gekundigt' , ontslagen dus, en het land uit gezet naar Joegoslavië … na de oorlog, in 57, is hij weer terug gekomen, gemogen, zo gezegd. Toen hadden ze hem in de mijnen weer nodig" Deze zin van een van de dochters van Hein had me twee jaar geleden nieuwsgierig gemaakt naar het levensverhaal van Hein Tilger. Daarom bezocht ik hem twee keer, maar toen ik verleden jaar, in maart 2002, de derde keer naar hem toe wilde om nog wat details te horen, bleek hij net overleden.) Slovenie Verleden keer zijn we met ons verhaal over Hein Tilger in Slovenië in Vrhpolje gebleven. We hadden gezien hoe Hein met zijn ouders in 1937 Nederland had moeten verlaten> Dragi, zijn meisje, was hier in Nederland achtergebleven bij haar ouders. Dragi en hij hadden elkaar na tien jaar, in 1947, weer ontmoet. Dat was dan in Slovenië, waar Dragi na de oorlog met haar moeder naar terug gegaan was. Moeder was namelijk in het bezit van een huis in Vrhpolje, dat vader nog gekocht had, van zijn in Nederland zwaar verdiend geld. Pri Groty heette dat huis, dat wil zeggen dat ooit een Groty de eerste bezitter van dat huis was. Naar zo'n eerste bezitter was en bleef dat huis genoemd, zo kun je nu nog in Slovenië en Oostenrijk huizen terug vinden. In de tijd dat huizen geen nummers hadden, waren ze op die manier bij de mensen bekend. Zelf heeft Dragi's vader niet meer van zijn bezit kunnen genieten, hij was in 1942 al in Nederland gestorven. Twee jonge mensen konden eindelijk samen verder en trouwen, een economische crisis en een wereldoorlog verder. Hadden we nog maar een beschrijving van die bruiloft! Dat zal best een prachtig Sloveens feest geweest zijn, al was er in Joegoslavië in die tijd nog veel schaarste en armoede. Ze woonden een tijdje in Jesenice, waar Hein in die tijd werk had. Maar Dragi's moeder in Vrhpolje stelde hun voor bij haar te komen wonen. En op de dorpen, in de buurt van boerderijen, was het leven niet slecht wat eten en drinken betreft. Dat aanbod werd dan ook met graagte aanvaard en het leek erop dat het jonge paar daar in Vrhpolje wel een definitief verblijf gevonden had. Een mooi Sloveens dorpje, een boerenhuisje met wat vee en land, wat wil een mens meer. Hein en Dragi kregen drie kinderen. In 1948 kwam Maria, in 1949 Anci en toen nog een jongetje in 1952, Dušan. De moeder van Dragi was mee uit Nederland naar Slovenië gekomen en Dragi en babica hadden veel steun aan elkaar bij het vele werk in het huishouden met de kindertjes en op de kleine boerderij. Samen bewerkten de vrouwen het land en verzorgden de dieren. Vader werkte natuurlijk buitenshuis. De kinderen waren klein en speelden met hun vriendinnetjes en vriendjes de spelletjes, zoals kinderen dat overal in de wereld doen. Ze hadden daar in dat dorpje Vrhpolje fijne en beschermde kinderjaren. In het bos gingen ze kastanjes zoeken die lekker gepoft werden of ook opgeslagen als voer voor de dieren. Ze haalden gras voor de koe en de konijnen en hielpen na het maaien met het omkeren van het gras om hooi te maken. Zie je het voor je, het idyllische en romantische dorpsleven?. Een paar keer is er bezoek uit Nederland geweest. Dan kwam de broer van Dragi met zijn gezin uit Nederland. De kinderen Maria, Anci en Dušan probeerden zich op een of andere manier verstaanbaar te maken met hun neefjes en nichtjes. Dat ging dan met gebaren en veel lachen en woordjes van elkaars taal over en weer. Een paar woordjes Nederlands kenden de Sloveense kinderen wel. Want oce Hein en mamica Dragi praatten soms Nederlands met elkaar, (vooral als de kinderen niet mochten horen, waarover het ging.) Wisten de kinderen veel dat ze ooit echt in Nederland zouden wonen en op de duur beter Nederlands zouden spreken dan Sloveens, zodat ze nu bij Metka Sloveense les willen hebben? (Ze doen het uiteraard een stukje beter dan ik.) Maar ik heb zo gemakkelijk gezegd: "Vader werkte buitenshuis". Vader Hein moest ver naar zijn werk fietsen tot in Trbovlje. Daar werkte hij in een bruinkolenmijn. Met de fiets was die afstand van 25 à 30 km gewoon te lang om elke dag naar huis te komen. Dus hij was in de week op zijn werk en 's zaterdags kwam hij naar huis om dan 's maandags heel vroeg weer te vertrekken. "Vooral bij slecht weer over de modderige wegen van die tijd en in de winter was het 's zaterdags na het werk een verschrikking om die lange tocht te ondernemen." Ik hoor en zie het vader Hein Tilger nog vertellen. De journalist die ik toen meegenomen had, zat ongelukkig op zijn stoel te schuiven, hem ging het allemaal te langzaam. Hein probeerde duidelijk maken hoe beroerd die tochten naar zijn werk waren en dat die omstandigheid hem haast dwong ander werk te zoeken. Veel kans op ander werk was er in Slovenië echter niet. En precies dan, op zekere dag in het najaar van 1956, komt er een bericht van Dragi's broer uit Nederland: "Hein, ze hebben hier in Limburg in de mijnen weer mensen nodig. Als je wilt kun je terug komen, jong!" Tenslotte weer Nederland Daar hadden Hein en Dragi toch wel oren naar. In Nederland hadden ze elkaar leren kennen als heel jonge mensen, daar lag ook het begin van hun verliefdheid. En je leefde er als gezin zo veel beter. Dus, na veel overleg en rijp beraad vertrok Hein in 1957 opnieuw naar Nederland. Hij reisde het gezin vooruit en ging in Lauradorp op de Lauramijn poolshoogte nemen. Een jaar later volgden vrouw, kinderen en babica. En al is dat gemakkelijk gezegd, het ging eigenlijk illegaal en hoe ze dat met dat huis gedaan hebben, is me niet helemaal duidelijk. In het communistische Joegoslavië van die tijd, kon je niet zo maar een huis verkopen als je naar het buitenland wilde. Je kon helemaal niet zo gemakkelijk weg uit het land. De kinderen moesten hun vriendjes achter laten en dat viel niet mee. Anci vond het heel erg, Maria vond het vooral spannend. In Vrhpolje ging het allemaal prima op school en toen hier in Nederland naar de lagere school dat was onwennig en vreemd. De kinderen spraken Sloveens en hun jongere neefjes en nichtjes, die dicht bij woonden kenden ook al geen Sloveens. Maria was al tien jaar en de juf vond het niet de moeite om te veel tijd aan dat meisje uit dat vreemde land te besteden. Dus Maria, die het vertrek naar Nederland vooral als een avontuur had gezien, kreeg het nog het zwaarst te verduren. De andere twee hadden wat meer geluk, omdat ze jonger waren en misschien ook omdat hun juffrouw en meester zich wat meer wilden inspannen. Hein gaat als 43 jarige man op de Laura werken en is verbijsterd (dat woord heb ik zo van hem gehoord) over de technische vooruitgang die hij hier aantreft in vergelijking met de toestand die hij voor de oorlog had meegemaakt. Als iemand hem toen verteld had, dat tien jaar later die mijn al dicht zou zijn, was hij nog meer verbijsterd geweest! Wij, achteraf weten, dat de mijnen niet meer veel tijd beschoren zal zijn. Maar Hein komt vol goede moed naar Nederland en ze ontvangen hem hier dan met graagte. In 1965 kondigt Den Uyl in de stadsschouwburg in Heerlen de komende sluitingen aan. En de eerste mijn die dicht gaat is uitgerekend Hein's eigenste Laura! Onversaagd gaat Hein dan naar de Julia. Voor onze broeders uit het noorden, die dit lezen en niet zo op de hoogte zijn, Hein woonde dus in Lauradorp, want de nederzetting werd naar de mijn genoemd. Hij moet dan nog even naar de Julia gaan werken en in 1968 wordt hij op 55 jarige leeftijd gepensioneerd. Zo ging dat bij ondergronders, ze mochten op die leeftijd dan toch met pensioen, als ze al zo oud werden. Pech voor Hein is dat hij maar recht heeft op pensioen van 16 jaar ondergronds. Hij heeft nog een mooi stuk leven te gaan. Hij heeft zijn vrouw Dragi, zijn grote tuin en kinderen en kleinkinderen. Eindelijk mag hij tot rust komen, de sterke man. Vreemd is dat Hein en Dragi nooit meer naar Slovenië op vakantie geweest zijn. Hij ontving veel familie en vrienden uit Slovenië, maar ergens is er misschien een soort onbehagen geweest over hoe ze daar geleefd hadden of hoe ze het land verlaten hadden. Babica en de kinderen zijn wel verschillende keren in Slovenië geweest. De eerste keer met een "transport", een voor de Slovenen afgehuurde wagon bij de Deutsche Bundesbahn. De organisator van die reis was de heer Frans Gril (senior!) uit Heerlerheide. Uitgerekend met die georganiseerde reis ben ik zelf, Edy, voor de eerste keer met mijn vader, een half jaar voor hij stierf, nog naar Slovenië kunnen gaan. Zo kreeg ik mijn contacten naar Slovenië. En zo klein is onze wereld. In 1999 sterft babica op 103 jarige leeftijd en in hetzelfde jaar overlijdt ook Dragi. Toen ik Hein bezocht in 2001 was het duidelijk dat het gemis van zijn vrouw zijn levenswil ondermijnde. Verleden jaar, maart 2002, is Hein in zijn huis in Lauradorp in zijn slaap overleden.